Wat is de betekenis van uittreden?

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uittreden

uittreden - Werkwoord 1. ergatief een -met name religieuze- gemeenschap voorgoed verlaten Hij is enige tijd geleden uit dat klooster uitgetreden. 2. ergatief niet langer deelnemen aan een vennootschap Nee, mijn andere vennoot trad al enige tijd geleden ...

2024-04-28
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

uittreden

De beroepsarbeid beëindigen; met pensioen gaan, maar dat klinkt een beetje alsof men afgeschreven is. Bij uittreden denkt men eerder aan geestelijken die uit het klooster treden. Het is een veel neutralere term. We weten hoe het de vut is vergaan. Het uittreden werd een grandioos succes, maar de verhoopte tegenhanger, het opvullen van de prijsgegev...

2024-04-28
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

uittreden

(trad uit, uitgetreden) in België ook: zijn ambt neerleggen, aftreden - uittredend minister, aftredend minster. Mathias Reichhold, uittredend minister van Transport, wordt op de partijdag van de rechts-populistische FPÖ verkozen tot nieuwe partijleider.- Knack, 25-09-2002. - het uittredend kabinet, het demissionair kabinet...

2024-04-28
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

uittreden

Zijn ambt neerleggen, aftreden; ook in de sportt. vaak in de vorm van het tegenw. deelw. als bnw.: uittredend. (Gall., ter vert. van fr. sortir en membre sortant). Voor de Gemeenteraadsverkiezingen zijn er 15 uittredende leden, Keurig Ndl. 1966, 181. Uittredend volksvertegenwoordiger B.M Na zoveel jaren kamerlid...

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uittreden

(trad uit, heeft en is uitgetreden), 1. uittrappen; 2. uit iets naar buiten treden ; — meest. oneig.: een kring van personen, een vereniging verlaten, zijn lidmaatschap opzeggen of zijn ontslag nemen ; — (Zuidn.) de uittredende pachter, de afgaande; 3. (w. g.) uitpersen of bewerken door er op te treden : druiven, klei uittrede...

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uittreden

(uittrappen; uit een huis, kamer enz. treden): de deur uittreden; uit het bestuur uittreden (of: treden).

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uittreden

('uit) (trad uit, uitgetreden) I. (heeft) 1. naar buiten treden. 2. tredend uithollen. 3. tredend bewerken : klei -. 4. uittrappen. II. (is) zijn ontslag nemen als lid van een vereniging.

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uittreden

(trad uit, heeft en is uitgetreden), 1. uittrappen; 2. uit iets naar buiten treden; (parapsychologie) buiten het lichaam treden; (fig.) een kring van personen, een vereniging verlaten, zijn lidmaatschap opzeggen of zijn ontslag nemen; (m.n.) uit de geestelijke stand, uit het klooster treden.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)