uitbijten (wegnemen, wegjagen, verliezen)
('uid)(beet uit, uitgebeten) I. (heeft) 1. bijtend er uithalen, kwijtraken : zich een tand op een been. 2. door norse behandeling wegjagen. 3. door een scherp vocht wegnemen : klieren -. II. (is) (in-gebeten worden en daardoor) verkleuren : de japon is hier door het citroenzuur uitgebeten.