tuinboon
(19e eeuw) (inf.) (vaak verkleinvorm) mannelijk of vrouwelijk geslachtsdeel. Harrebomée vermeldt nog: 'Zij heeft hobbel aan haar tuinboon': men zegt dit van een in ontucht levende vrouw. In het tweede deel van zijn woordenboek wordt dit evenwel gecorrigeerd: 'hij heeft hobbel aan zijn tuinboon': gezegd van een man, die aandrift tot de co&ium...