trutten
1) (19e eeuw) (inf.) treuzelen; beuzelen. • Af en toe zit ik te trutten achter de piano, maar ik stel het moment waarop ik een toets aansla zo lang mogelijk uit, want dan is er ineens volume in de lucht en daar word ik door afgeleid. (NRC Handelsblad, 15/06/1990) 2) (19e eeuw) (inf.) zeuren, zaniken, klagen. • De beslissin...