trick
(zelfstandig naamwoord) [alg.] kunstje, handigheid(je), truc, foefje - Het is niet zo ingewikkeld als het lijkt. Ik heb een foefje om het snel en simpel op te lossen.
Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)
(zelfstandig naamwoord) [alg.] kunstje, handigheid(je), truc, foefje - Het is niet zo ingewikkeld als het lijkt. Ik heb een foefje om het snel en simpel op te lossen.
Jan Luitzen (2009)
(de; -s) - gymnastisch kunstje op een (kunst)fiets of eenwieler, bv. de crankflip als trick bij de skill (vaardigheid) ‘surplace’, het in stilstand balanceren op een eenwieler, syn. truc. • Bijfree- style wordt meestal gesproken van ‘trucs’, bij Street noemen we het vooral ‘tricks’. (www.eenwiel.nl)
Jan Luitzen (2008)
(de; -s) GY - gymnastisch kunstje, truc (bv. de crisscross en frog als tricks bij de ‘skill’ (vaardigheid) touwtjespringen).
Marc de Coster (2007)
Trick - (Eng.) in het circus gebruikt men steeds deze term i.p.v. het door buitenstaanders in de mond genomen truc of toer.
Dr. F.P.H. van Wely (1951)
I. 1. kunstje; streek, poets, grap; handigheid, kunstgreep, kneep, list, foefje, truc; hebbelijkheid, aanwensel, maniertje; 2. trek, slag [bij het kaarten]; 3. beurt om te roer te staan; juggler’s tricks, goochelkunstjes; the tricks of the trade, de knepen of geheimen van het vak; there is no trick to it, 1. daar zit geen geheim achter; 2. da...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: