Wat is de betekenis van trick?

2024-04-26
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

trick

(zelfstandig naamwoord) [alg.] kunstje, handigheid(je), truc, foefje - Het is niet zo ingewikkeld als het lijkt. Ik heb een foefje om het snel en simpel op te lossen.

2024-04-26
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

trick

(de; -s) - gymnastisch kunstje op een (kunst)fiets of eenwieler, bv. de crankflip als trick bij de skill (vaardigheid) ‘surplace’, het in stilstand balanceren op een eenwieler, syn. truc. • Bijfree- style wordt meestal gesproken van ‘trucs’, bij Street noemen we het vooral ‘tricks’. (www.eenwiel.nl)

2024-04-26
Atletiek- en turnwoordenboek

Jan Luitzen (2008)

trick

(de; -s) GY - gymnastisch kunstje, truc (bv. de crisscross en frog als tricks bij de ‘skill’ (vaardigheid) touwtjespringen).

2024-04-26
Marc De Coster

Marc de Coster (2007)

Trick

Trick - (Eng.) in het circus gebruikt men steeds deze term i.p.v. het door buitenstaanders in de mond genomen truc of toer.

2024-04-26
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Trick

handgreep; truc

2024-04-26
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Trick

handigheid; listige streek; trek in het kaartspel

2024-04-26
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

trick

I. 1. kunstje; streek, poets, grap; handigheid, kunstgreep, kneep, list, foefje, truc; hebbelijkheid, aanwensel, maniertje; 2. trek, slag [bij het kaarten]; 3. beurt om te roer te staan; juggler’s tricks, goochelkunstjes; the tricks of the trade, de knepen of geheimen van het vak; there is no trick to it, 1. daar zit geen geheim achter; 2. da...

2024-04-26
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Trick

trek; truc.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

trick

(Eng.) m. 1 slag of trek (in t kaartspel); 2 poets, kunstgreep; zie ook: truc.