Traverseren
ww [Fr. traverser] 1 gaan dwars door; 2 zijwaarts gaan of springen van een paard; 3 zijdelings afdrijven van vliegtuig, zodat de voortbewegingsrichting niet meer samenvalt met de lengteas; 4 een berghelling in schuine richting oversteken, min of meer horizontaal.