Wat is de betekenis van Traverseren?

2024-04-30
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Traverseren

ww [Fr. traverser] 1 gaan dwars door; 2 zijwaarts gaan of springen van een paard; 3 zijdelings afdrijven van vliegtuig, zodat de voortbewegingsrichting niet meer samenvalt met de lengteas; 4 een berghelling in schuine richting oversteken, min of meer horizontaal.

2024-04-30
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Traverseren

kruisen; dwarssprongen maken; vliegwijze waarbij de lengteas van het vliegtuig niet samenvalt met de vliegrichting

2024-04-30
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Traverseren

oversteken, doorheen gaan; dwarsbomen

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Traverseren

(traverseerde, heeft getraverseerd), (<Fr.), 1. dwars doorgaan, doorsnijden: 2. in de weg komen; 3. (van paarden) dwarssprongen maken; (schermen) zijdelings uitvallen.

2024-04-30
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

traverseren

dwars doorgaan, kruisen; dwarsgangen maken (v. e. paard); het zich, meestal door zijwind, voortbewegen v. e. vliegtuig in een andere dan de richting van zijn lengteas; horizontaal oversteken (bij bergbeklimming).

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

traverseren

getraverseerd; Fr. dwars doorlopen of snijden, kruisen; van een paard: dwarssprongen maken; fig. in de weg staan.

2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

traverseren

(traverseerde, heeft getraverseerd) 1. dwars doorlopen, snijden, doorkruisen. 2. een zijwaartse gang maken : een paard kan -. 3. in de weg staan, hinderen.

2024-04-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Traverseren

(traverseerde, heeft getraverseerd), 1.dwars doorlopen, doorsnijden; 2. in de weg komen; ook fig.; 3. (van paarden) dwarssprongen maken; (luchtvaart) zo vliegen dat de lengteas niet samenvalt met de vliegrichting; 4. (een berghelling) schuins afdwalen en beklimmen.