Wat is de betekenis van tikker?

2024-04-30
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

tikker

1) (19e eeuw) (inf.) hart. 'Hij heeft het aan zijn tikker.' Soms ook: geweten. Syn.: rikketik*. Vgl. Engels slang: 'ticker'. • Bout zei: ‘laten we hopen dat z'n ziel de goeie weg is ingeslagen, nu zijn tikkertje gestaakt heeft.' (Jan de Hartog: Hollands Glorie. 1940) • Maar het lichaam, Thea, het tikkertje, daar maak ik me bezorgd...

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tikker

tikker - Zelfstandignaamwoord 1. de persoon die hem is bij het spel 'tikkertje' Heel ver in Zuid-Amerika leefde eens een reus. Hij heette Maakietoescha. Maar Maakietoescha was niet zo blij als de andere gewone mensen, want die waren natuurlijk bang voor de reus Maakietoescha. Hij (Maakietoescha dus) wilde s...

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tikker

m. (-s), 1. (Barg.) horloge; 2. (gew.) arreslee; 3. boorkever, doodsklopper (Anobium striatum): de tikker horen; 4. geweten: het tikkertje van binnen; 5. iem. die met de machine schrijft of zet.

2024-04-30
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

Tikker

borrel; glaasje bier.

2024-04-30
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

tikker

m. telegraaftoestel, dat in verbinding staat met andere toestellen, welke op verschillende plaatsen zijn opgesteld en waar de telegrammen onmiddellljk in gewone letters o. e. papieren band (tape) worden afgedrukt.

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tikker

m. tikkers (typist).

2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

tikker

('tikkər) m. (-s) persoon of zaak die tikt nl. 1. persoon die tikt. 2. toestel waardoor beursnoteringen of handelsberichten telegrafisch op papierstroken worden getikt.

2024-04-30
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Tikker

Tikker - m. (-s), die tikt; — (gew.) arreslee. TIKSTER, v. (-s). TIKKERTJE, o. (-s), boorkever; (fig.) het geweten : het tikkertje van binnen; — een klein tikkertje nemen, een glaasje sterken drank.