Wat is de betekenis van tet?

v. (-ten), (gew., Zuidn.) vrouwenborst, tepel: de tet geven.

Zie Diede

tet - Zelfstandignaamwoord 1. (Jiddisch-Hebreeuws) negende letter van het alfabet 2. (Jiddisch-Hebreeuws) getal negen tet - Zelfstandignaamwoord 1. (informeel) (Vlaanderen) borst, tiet Woordherkomst (f): Hebreeuws: טי״ת|טֵי״ת (tet) (m) / (f): herkomst: Indo-Europees, precieze oorspr...

tiet, borst (informeel) ‘Dus geen boeken zoals allez, ik zeg maar iets: Godfried Bomans?' ‘Bomans?’ ‘Ja, of Geeraerts. Over negerinnen met dikke tetten.’ (Eriek Verpale, Gitta) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 2 Vlaamsheid: 2

(e) Standvastigheid, verzinnebeeld door een zuil, symbool van de ruggegraat.

m/v -> Diede (Fri. (m.) en Gron. (vr.)).

(de, -ten), klein beetje; snufje (zout, suiker e.d.). Evi bij achtervenster, opende 't 'n tet, kijk hoe olielamplicht opflikflakkert... (Cairo 1980c: 530). - Etym.: Vgl. E touch = o.m. id.

vrouebors; tepel.

schelp, schaal; vuurvast schoteltje.