tenger
tenger - Bijvoeglijk naamwoord 1. smal van postuur ♢ Hij is een tengere jongen.
Muiswerk Educatief (2017)
tenger - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: en-ger 1. slank en fijngebouwd ♢ ze heeft een tenger figuurtje Bijvoeglijk naamwoord: en-ger ... is tengerder dan ... het tengerst ...
Dr. E. Schröder (1980)
In vroeger tijd en nog in de zeventiende eeuw bestond naast tenger: fijn, teergebouwd, slank, een ander woord, namelijk tender, dat evenals het Engelse tender is ontleend aan het Franse tendre, dat weer verwant is met het Latijnse tener, een woord dat behoort bij het werkwoord tendere: spannen, uitrekken. Ook tanger kwam voor. Vooral in de negentie...
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj., fyn, smel, bihindich, himpen, klien, hean, spjochtich, lichtliddich; zijn, gjin lea hawwe; — persoon, spjirring, spjocht, slop-en-taei.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. (-der, -st), 1. teer, zwak: een tenger kind; een bloem op tengere steel; — 2. rank en smal: een tengere gestalte ; een tenger gewas.
M. J. Koenen's (1937)
bn.; tengerder, tengerst (rank, dikwijls met de bijbet. van zwak): een tenger meisje; tenger van gestalte; tengere bloemstelen.
Jozef Verschueren (1930)
bn. en bw. (-der, -st) [Fr. tendre < Lat. tener] 1. dun en eerder zwak: een meisje; van gestalte. Syn. ➝ dun. 2. zwak, teer: een bootje.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. (-der, -st), 1. teer, zwak; 2. kwetsbaar, delicaat, gevoelig; 3. rank en smal.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: