stuurs
stuurs - Bijvoeglijk naamwoord 1. bars, knorrig, nors, nurks, onaardig, onvriendelijk, zuur Woordherkomst afgeleid van stuur met het achtervoegsel -s Verwante begrippen stoer
Wiktionary (2019)
stuurs - Bijvoeglijk naamwoord 1. bars, knorrig, nors, nurks, onaardig, onvriendelijk, zuur Woordherkomst afgeleid van stuur met het achtervoegsel -s Verwante begrippen stoer
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj. & adv., st(j)ûrsk, batsk, spuonsk, stuf, stoef, stroef, bokkich, strûs, strús(k); —persoon, bok, babok, stoefert.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, meest —), 1. onvriendelijk, knorrig, nors: een stuurse kerel; een stuurs gezicht zetten; een stugge Friezin, stuurs, bokkig en humeurig; — stuurs kijken; 2. (niet alg.) flink, op flinke wijze: bij die hardrijderij werd er stuurs gereden.
M. J. Koenen's (1937)
stuurser, meest stuurs, 1. bn. (onvriendelijk, niet meegaande, nors, knorrig; lastig van humeur): hij werd nog stuurser, nog bokkiger; een stuurse blik; met een stuurs gezicht; 2. bw. (op onvriendelijke, norse of knorrige wijze): kijken; ook: flink, b.v. er werd stuurs gereden.
Jozef Verschueren (1930)
(stu:rs) bn. en bw. (-er, -t) 1. niet meegaand, lastig van humeur of uit zijn humeur : een mens. Syn. → bars. 2. getuigend van een stuurse stemming of een stuurs karakter : een gezicht; -e koelheid; kijken.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: