span, spanne
I. v. spannen (1 lengte, als de span d.i. ruimte tussen de toppen van pink en duim, zo ver mogelijk uit elkaar gespreid; 2 raam [en touw] van een spanzaag): 1. die tafel is tien span breed; fig. een spanne tijds, korte tijd; 2. het zaagblad ener spanzaag door een span, of gedrild touw spannen. II. o. spannen, spannetje (gespan): een span paarden,...