Wat is de betekenis van snauwen?

2024-04-30
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

snauwen

snauwen - regelmatig werkwoord uitspraak: snau-wen 1. kortaf en bits zijn, onvriendelijke woorden zeggen ♢ hij snauwde: blijf daar van af! Regelmatig werkwoord: snau-wen ik snauw jij/u s...

2024-04-30
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Snauwen

v., snauwe, grauwe; -d spreken, snuorje.

2024-04-30
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SNAUWEN

(snauwde, heeft gesnauwd), 1. (Zuidn.) happen, bijten ; 2. bits spreken ; grauwen : ze snauwde tegen haar dochter; 3. op bijtende 'wijze toevoegen: Jaromir schimpt, scheldt er tussen, en snauwt nu: wijst me een bed.

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

snauwen

snauwde, h. gesnauwd (toegrauwen, bits en schamper spreken): snauwen tegen.

2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

snauwen

('snouwən) (snauwde, heeft gesnauwd) bits, schamper spreken. Syn. grauwen.

2024-04-30
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-30
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SNAUWEN

SNAUWEN - (snauwde, heeft gesnauwd), bits toespreken; toegrauwen.