Wat is de betekenis van snakken?

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

snakken

snakken - regelmatig werkwoord uitspraak: snak-ken 1. er heftig naar verlangen ♢ na drie uur praten snakte ik naar een kop koffie 1. naar lucht snakken [zeer benauwd zijn] Regelmatig...

2024-04-28
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

snakken

(snakte, gesnakte) in België ook: vlug pakken, rukken, snauwen, bits antwoorden.

2024-04-28
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

snakken

1. (Iets, iem.) met een snelle beweging grijpen, snappen, vatten. 2. Snikken, gepaard gaand met een schokkende beweging van het lichaam; - (gewest.) ook: zieltogen; hijgen. Moeder Neelaerts hief het hoofd op en streelde de gouden warharen van het snakkende meisje, BLOMMAERT 1945, 17. 3. Bits antwoorden, snauwen; vaak in de verb. snakken en sna...

2024-04-28
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Snakken

De grondbetekenis van snakken, Engels to snatch is: happen, dus: de mond openen en sluiten en vandaar ook: babbelen. Een snaak is dus een prater, een babbelaar en een snoek is een vis die happende mondbewegingen maakt. Reeds in 130Z, het jaar van de Guldensporenslag, noemden de Vlamingen de Franse soldaten snackaerts, kletskousen.Wanneer men zegt:...

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Snakken

v., snakke, snakje, hikje; naar adem —, gybje, nei de siken gapje.

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SNAKKEN

(snakte, heeft gesnakt), 1. de mond opendoen om iets machtig te worden, happen: naar lucht snakken, naar lucht hijgen, zeer beklemd, benauwd zijn ; 2. (fig.) heftig begeren, vurig verlangen: snakken naar een koele dronk ; zij snakte naar warmte en innigheid ; — (zegsw.) hij snakt er naar, als een vis naar het water, hij verlangt er zeer sterk...

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

snakken

snakte, h. gesnakt (1 [met korte stoten luid] hijgen; 2 hijgend verlangen; 3 Z.-N. snikken; 4 Z.-N. [toe]snauwen; meteen ruk wegnemen): 1. het visje snakte naar het water; 2. snakken naar lucht, naar vrijheid, naar rust, smachten; 3. Z.-N. uren lang zat hij te snakken; 4. snakkenen snauwen; hij snakte het brood v. de tafel.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

snakken

('snakkən) (snakte, heeft gesnakt) 1. een hijgend geluid voortbrengen : naar lucht -. 2. hevig verlangen : naar vrijheid -; hij snakt ernaar als een vis naar het water. 3. bitsig, scherp spreken.