Wat is de betekenis van smakker?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

smakker

1) (1918) (inf.) stevige zoen. Ook wel smakkerd. Vgl. Engels slang: 'smacker(oo), smackeroony'. • Die zei in de donkere gang in eens tegen me. Ben je daar fijne toereloer? Geef me een smakkertje. 'k Zeg top en ik gaf haar een zoentje, zoo'n buitenmodelletje, zoo'n zoentje bien soigné, met sauce ravigotte erbij. (Louis Davids: Potv...

2024-04-29
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

smakker

onbetrouwbaar, sluw persoon; gemeen iemand. Gezegd als waarschuwing wanneer iemand met zo’n type zaken wil doen: ‘Pas maar op! ’t Is zo’n smakker’. Smakken betekent hier wellicht ‘het (om beurt) werpen van de dobbelstenen’.Smakkert. Slechte, gemeene, verachtelijke kerel, schurk, fielt enz. (scheldwoord); sm...

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

smakker

m. smakkers (arme drommel, sukkelaar; ook: klaploper): een rechte smakker, sul.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

smakker

I. ('smakkər) m. (-s) hij die smakt. II. ('smakkər) m. (-s) hij die smakt 1. (1): eten als een grove -. 2. (2) Scheldn. iemand die men niet kan vertrouwen smakkerd = smakker.

2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SMAKKER

SMAKKER - m. (-s), iem. die onder het eten met de lippen smakt; die alles lekker vindt; die niet veel gewoon is, een sukkelaar: (fig.) hij is een rechte smakker, hij neemt alles aan, alles is hem goed; — smakkerd.

2024-04-29
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Smakker

z.n.m. - ’t Zelfde als Sukkelaar. Spreekwijze: Hy is een rechte smakker (hy neemt alles aan, alles is hem goed).