Wat is de betekenis van SCHREEUWER?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

schreeuwer

(1910) (inf.) mond. • Zelfs de jongste op een na hield zijn schreeuwer dicht, toen hij in zijn tafelstoel bij moeder mocht zitten, die hem den telkens gapenden mond volstopte. (Groot Nederland. Volume 1. 1910) • Maar Oscarke, die zatgaweg op de koer van het stadhuis zijn schreeuwer had opengezet en de lappen op zijn kop gevoeld had, dier...

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Schreeuwer

s., razer, skreauwer, (lûd)ropper.

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schreeuwer

SCHREEUWERD, m. (-s), 1. hij die schreeuwt; 2. straatventer : bij de schreeuwers kan men soms goedkoop terecht; 3. iem. die altijd een grote mond opzet: de schreeuwers in de vergadering; hij is een rechte schreeuwer, spreekt op hoge toon, zonder veel kennis van zaken, zonder degelijkheid ; — pochhans, snoever ; 4. kind dat ve...

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schreeuwer

m. schreeuwers (iem., die schreeuwt; inz. die gewoon is grote woorden te gebruiken; iem. met een grote mond): die schreeuwers in de vergaderingen, wat doen zij zelf?

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schreeuwer

('schre:wər) m. (-s; -tje). schreeuwerig bn. en bw. (-er, -st) voortdurend schreeuwend : een kind; met een -e stem; op een -e toon.

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SCHREEUWER

SCHREEUWERD, m. (-s), die gedurig schreeuwt of schreit: dat kind is toch zoo’n schreeuwer; ‘t is een klein schreeuwertje; mijne schreeuwertjes, mijne kinderen ; — iem. die met koopwaren vent en naam, prijs, hoedanigheid enz. langs de straat schreeuwt: bij de schreeuwers kan men soms goedkoop terecht; — (fig.) pochhans, snoe...

2024-04-28
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)