Wat is de betekenis van schnabbelen?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

schnabbelen

(1956) (< Jidd.) (inf.) bijverdienen; een bijbaantje hebben; kleine klussen aannemen voor het geld. Oorspronkelijk in de muziekwereld. In Van Dale voor het eerst vermeld in 1961. Koenen vermeldde het pas in 1974. Kijk ook onder schnabbel*. • De mensen van de wereldomroep mogen echter slechts zes maal per jaar „schnabbelen”. Voor...

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schnabbelen

schnabbelen - regelmatig werkwoord uitspraak: sjnab-be-len 1. naast het gewone werk of de uitkering iets bijverdienen ♢ Stuart schnabbelt in de weekends als deejay Regelmatig werkwoord: sjnab-be-len ik schnabbel...

2024-04-28
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

schnabbelen

(< Rotw. schnabeln, stelen, vangen of < Hd. schnabeln, eten), iets bijverdienen: Parooll. schobber (< schobben, jeuken), schooier: Een leuken kindervriend, waar de kwaaiste aap van een jongen graag bij op schoot zou kruipen, omdat hij ... met een knipoogje kan fluisteren: ‘Ik ben óók jong geweest, kleine schobber dat je...

2024-04-28
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Schnabbelen

ww bijverdienen door een klein maar dikwijls winstgevend karwei naast het gewone werk.

2024-04-28
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Schnabbelen

een schnabbel hebben

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Schnabbelen

(schnabbelde, heeft geschnabbeld), nevenwerkzaamheden verrichten, hetzij als musicus of anderszins.

2024-04-28
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)