Scheut
m. (-en), 1. (veroud.) schot; 2. snelle, doordringende gewaarwording: er ging een scheut van verbijsterende vreugde door haar heen; met een scheut van schrik zag zij het; — inz. korte hevige pijn die door een lichaamsdeel schijnt te schieten: pijnlijke scheuten in de lende; scheuten in de kiezen hebben; 3. vrije loop;...