Schepper
I. SCHEPPER m. (-s), 1. hij die schept, die iets in het leven roept, het aanzijn geeft: de schepper van een nieuwe stijl; — in ’t bijz. van God : zijn Schepper eren; de Schepper, God, de Almacht; — ieder is de schepper van zijn eigen geluk; 2. (in Groningen) hoofd van de dijk- of zijlrechters van zeke...