Schellen
I. (schelde, heeft gescheld), 1. aan een schel trekken, de schel doen klinken; — om iets schellen, door een signaal met een schel te kennen geven dat men het genoemde wil hebben; 2. de meid schellen, haar door een schel het sein geven te komen. II. (schelde, heeft gescheld), (gew., Zuidn.) schillen.