Wat is de betekenis van Saks?

2024-04-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Saks

Het begrip Saks heeft 2 verschillende betekenissen: 1) iemand van het Saksische volk. iemand die behoorde tot het Germaanse volk dat in het huidige Oost-Nederland en in het noordwesten van het huidige Duitsland woonde en dat in de vijfde eeuw het Kanaal overstak om Brittannië te veroveren. Meestal in de meervoudsvorm in toepassing op...

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

Saks

Saks - Zelfstandignaamwoord 1. (demoniem) een inwoner van Saksen, of iemand afkomstig uit Saksen Synoniemen Sakser

2024-04-29
Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Saks

Saks, J., pseudoniem van Pieter Wiedijk, Nederlands essayist en marxist, *27.2.1867 Grootschermer, +9.9.1938 Grootschermer. Saks was een leerling van → Busken Huet. Hij was polemisch essayist en Multatulikenner; geruime tijd was hij redacteur van De → Nieuwe Tijd.

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Saks

s., Saks.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Saks

m. (-en), inwoner van Saksen. (Saks verdient de voorkeur boven Sakser).

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

Saks

m. Saksen (bewoner van Saksen); dit woord is beter dan: Sakser.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Saks

m. (-en) [steenaks] inwoner, man afkomstig van → Saksen.

2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Saks

m. (-en), persoon die behoort tot de dusgenaamde volksstam, waartoe men ook de bewoners van het oosten van Nederland rekent.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Saks

Saks - m. (-en), inwoner van Saksen. (SAKS verdient de voorkeur boven SAKSER.)