Wat is de betekenis van Rillen, trillen?

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Rillen, trillen

(rilde, heeft gerild), trillen, beven: van koorts rillen ; hij rilde van de kou-; het is om van te rillen. zo ontzettend is het; — het rillende lover.