Rijke
m. (-n), rijk, vermogend man.
Jozef Verschueren (1930)
(’rijkə) m. en v. (-n, -lui) rijke persoon; de hangt dikwijls met zijn ganse ziel aan zijn bezit; de is zeer gezien en hem is, in tegenstelling met de arme, alles geoorloofd; de -n en machtigen; de -n en groten; de -n en voornamen; -n en armen, armen en -n.
I.M. Calisch (1864)
Rijke, m. (-n), rijk -, vermogend man. *-LIJK, bn. en bijw. (-er, -st), ruim, overvloedig, meer dan genoeg. -HEID, v. gmv. overvloed, mildheid.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: