riemen
(1915) (sold.) bedotten, belazeren*. • Een „oud-manschap" laat zich niet zoo licht „riemen („er tusschen nemen, bedotten"); de meeste jongens komen, by hem vergeleken, pas kijken, „liggen ver achter zijn poetszak", zijn veel jonger en kunnen „zijn schoenzakjes ruiken. (de Sumatra Post, 11/03/1915)