Wat is de betekenis van Rei?

2024-04-29
Atletiek- en turnwoordenboek

Jan Luitzen (2008)

rei

(de; -en) GY - ordeoefening met zang • Onder reidansen wordt verstaan: dansen voor de jeugd die aan bepaalde lichamelijke bewegingsdrang moeten voldoen. De bewegingen en uitdrukkingen moeten aan de aard van de beoogde dans beantwoorden. Het zijn fantasie dansen, die dus niets te maken hebben met de folklore. (BERG3)

2024-04-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

rei

koor(sang).

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Rei

s., raei.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Rei

I. REI m. (-en), 1. reeks personen die een rondzang of rondedans uitvoeren : een rei van vrolijke kinderen; een rei van maagden; de hemelse reien, de engelen ; — de rei aanvoeren, ook fig. een voorbeeld geven, de voorste, de eerste zijn; 2. (vero.) dans: iem. aan de rei helpen, hem aan het dansen helpen, (...

2024-04-29
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Rei

(1) reeks personen die een rondedans uitvoeren; (2) koor, koorzang, spec. in ons 17e-eeuws drama (,,R. van Clarissen" in de Gijsbrecht); (3) rechte, geschaafde plank om na te gaan of een werkstuk vlak is; door stucadoors gebruikt om muur af te strijken; (4) in Z.-Ned.: gracht, waterloop.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

rei

1. m. reien (1 koor inz. in de vroegere toneelstukken der 17de eeuw, optredend na elk bedrijf en de gevoelens van de denkbeeldige toeschouwers vertolkend over hetgeen in het bedrijf gebeurd was; bij uitbr. aantal saambehorende personen enz.; 2 datgene, wat door de rei of het koor wordt gezongen; dans door zulk een rei uitgevoerd, bij uitbr. ook van...

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

rei

(-en; -tje) [Fr. raie < Lat. riga, streep] I. v. Eig. → iets dat recht (getrokken) is nl. Gew. meetlat inz. bij het waterpassen in gebruik. II. m. Metf. [in een rechte lijn optredende] 1. gezamenlijke personen die, in de vroegere toneelstukken, na elk bedrijf, een koor uitvoerden : de trad op. 2. Uitbr. schaar : een van engelen, maagde...

2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

rei

v./m. (-en), 1. (gew.) waterloop, (stads-) gracht: het schip vaart in de (ook) afwateringssloot en greppel; 2. meetlat; reilatje, zuiver vlak en recht geschaafde lat of smalle plank om de juiste richting van muren of balken te bepalen en om te zien of geschaafd hout recht of scheluw is; onder de rei brengen, vlak maken.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)