rand
rand - zelfstandig naamwoord 1. buitenste strook ♢ hij ging op de rand van het bed zitten 1. van de hoed en de rand weten [goed op de hoogte zijn] 2. bovenste gedeelte van ho...
Muiswerk Educatief (2017)
rand - zelfstandig naamwoord 1. buitenste strook ♢ hij ging op de rand van het bed zitten 1. van de hoed en de rand weten [goed op de hoogte zijn] 2. bovenste gedeelte van ho...
Marc De Coster (2017)
Rand - over de rand schuiven, vallen: gezegd van een bericht dat de krant niet meer heeft gehaald omdat deze overvol was. Eigenlijk een verwijzing naar het loodzetsel dat vergaard werd op steen (vgl. aan steen): overtollige regels vielen van de opmaaktafel af. Je moet dus heel flexibel zijn, en het zal zeker gebeuren dat je de hele week bezig bent...
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-en), 1. grens of omtrek van een vlak (meestal van een vlak dat een voorwerp is of deel uitmaakt van een voorwerp): de randen van de steen; de rand van het woud, de zoom; de rand van het vliegveld; bij muntstukken, penningen en derg.: het smalle vlak begrensd door de omtrekken der beide zijden: munten met een gladde...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: