rand - zelfstandig naamwoord
1. buitenste strook
♢ hij ging op de rand van het bed zitten
1. van de hoed en de rand weten
[goed op de hoogte zijn]
2. bovenste gedeelte van hol of diep iets
♢ het glas is tot de rand gevuld
1. aan de rand van de afgrond staan
[bijna ten onder gaan]
2. dat is op het randje
[het ligt op de grens van wat nog kan]
3. aan de rand van het graf staan
[de dood nabij zijn]
Zelfstandig naamwoord: rand
de rand
de randen
het randje
Synoniemen
kant, kraag
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk