Raken (1)
Raken (1) - RAKEN (raakte, heeft en is geraakt), treffen, door een slag, stoot, worp, schot, enz. bereiken : de schijf raken; hij sloeg hem waar hij hem raken kon; (bilj.) om den bal te trekken, moet ge hem van onderen raken; — aandoen, bewegen : dat heeft zijn hart geraakt; — betreffen, betrekking hebben op : dat raakt mij zeer van na...