raken
raken - regelmatig werkwoord uitspraak: ra-ken 1. hem een klap, schot of stoot toebrengen ♢ de kogel raakte hem in de schouder 2. hem ontroeren ♢ zijn opmerking raakte me erg ...
Nu slechts 21,95!
Nederlands woordenboek voor onderwijs
raken - regelmatig werkwoord uitspraak: ra-ken 1. hem een klap, schot of stoot toebrengen ♢ de kogel raakte hem in de schouder 2. hem ontroeren ♢ zijn opmerking raakte me erg ...
Ditte Simons en Hans Heestermans
in: van raak ’em, flink, raak, ‘niet mis’: Feur de suyferhaad, crestreire se koaters, kippe en knaane ... fèn roakem! QUERIDO 1, 403.
Marc De Coster ©, 1998
’m - zich bezatten of zich vol vreten; overmatig drinken of eten. Informele uitdr. Voor ‘drinken, zuipen’ gebruikte men vroeger ook het slangwoord meppen. En reken maar dat we ’m effetjes geraakt hebben hoor. Ik zat helemaal daabs voor de ruit. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek, 1966) Jezus man, wat kan jij ’m raken. (Dolf de Vries: Boos do...
Hans Heestermans
raken - coïre; eig. ‘treffen’ (vgl. tokkelen). G. Hoe ist Jannetje benie niet swaer? J. Dat most me de wijnt an waeyen (= dat zou van de wind moeten zijn, H.)G. Ick hebje iens eraeckt wis, Tis noch jongh lieve Moer, datter te nacht emaeckt is, v. MILDERT, Sr. Groengeel 2 [1633].
Nederlandse encyclopedie
(raakte, heeft en is geraakt), 1. treffen door een slag, stoot, worp, schot, enz.: de schijf raken sloeg hem waar hij hem raken kon; (biljarten) om de bal te trekken moet je hem van onderen raken ; 2. thans bijna alleen in hem (’m) raken; hij drinkt alleen bij bijzondere gelegenheden, maar dan raakt hij hem ook!; 3. geestelijk treffen, ontr...
Friesch woordenboek
v., reitsje, r e k k e, r e k k e; kant noch wal —, nearne nei roaije, nearne hinne kinne, gjin kant út kinne; het raakt kant noch wal, it roait fuotten noch fiemen, igge noch seame(n), igge noch wâl, igge noch kant, it hat skik noch roai, roai noch liken, mjitte noch roai.
Nederlands woordenboek (7e druk - 1950)
(raakte, heeft en is geraakt), 1. (overg.) (een doel) treffen, door een slag, stoot, worp, schot enz.: de schijf raken; hij sloeg hem waar hij hem raken kon; (bilj.) om de bal te trekken moet je hem van onderen raken; (Zuidn.) van de kwade hand geraakt zijn, betoverd zijn; — (volkst.) van raak ‘em,...
Encyclopedie van A tot Z - 1949
(meetk.), het snijden van een kromme door een rechte lijn zodanig dat de beide snijpunten oneindig dicht bij elkaar liggen; z Raaklijn.
M. J. Koenen's Verklarend handwoordenboek
raakte, h. (1, 2, 3, 4), i. (5) geraakt (1 treffen door een stoot, schot, slag; 2 bewegen, roeren; 3 betreffen; 4 aanraken; 5 geraken tot): 1. de schijf raken; z. ook wal; 2. iems. hart raken; 3. dat raakt hem niet, gaat hem niet aan; dat raakt mij van zeer nabij; 4. zonder het net te raken; de cirkels raken elkaar; 5. in brand raken, vlamvatte...
25 delen, uitgegeven 1933-1939. Uitgeverij Joost van den Vondel te Amsterdam.
(meetk.). De rechte, die een punt P van een kromme met een naburig punt Q verbindt, zal om P draaien, als Q langs de kromme tot P nadert, en ten slotte een grensstand PR bereiken, als P met Q samenvalt. De snijlijn PQ is dan overgegaan in de raaklijn PR; P is het raakpunt. Men zegt, dat PR de kromme in twee samenvallende punten snijdt. Evenzoo is...
Modern Woordenboek (1930-1961)
(raakte, geraakt) I. (heeft) [~ rekken] 1. treffen: een schot, slag, stoot, worp kan -; de soldaat heeft de schijf geraakt; hij raakt het, eet, drinkt veel. ➝ kant, kleed. Tgst. missen. 2. aandoen, bewegen; iemands hart -. ➝ geraakt. 3. Gemz. betreffen: dat raakt hem niet; raakt mij dat? Syn. ➝ aanbelangen. 4. grenzen: die huizen elkaar n...
Keur van Nederlansche woordafleidingen
(aanraken) van den Idg. wt. reg = sturen, richten, in rechte lijn uitstrekken, rekken. Door rekken, reiken, komt men tot raken, aanraken, treffen; vandaar ook: dat raakt u niet = dat treft, betreft u niet. Rakelen is een frequ. van een ander „raken” van den Germ. wt. rak = bijeenvoegen, bijeenschrapen, vgl. ’t Mnl.: „Enen co...
Handelslexicon (1910) door J. Hagers
Raken - als de schade aan verzekerde goederen meer bedraagt, dan het percentage der franchise, zegt men dat zij „raak” is.
Handwoordenboek van Nederlansche Synoniemen 1898
zie Aanbelangen.
I.M. Calisch (1864)
Raken, bw. gel. (ik raakte, heb geraakt), treffen, bereiken; aandoen, bewegen; betreffen, betrekking hebben op; met de einden tegen elk. slaan; leunen tegen, palen aan, beroeren; toekomen; betamen; vermaagschapt zijn met; dit heeft zijn hart geraakt (aangedaan); wat raakt u dat? wat gaat u dat aan? waarom bemoeit gij er u mede? (fig.) ligt geraakt...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.