pay
I. betaling, bezoldiging, traktement, salaris, loon, gage, soldij; in the pay of..., door... bezoldigd, in dienst van...; II. betalen, bezoldigen, salariëren, voldoen, uitbetalen, uitkeren; lonen, vergelden; boeten (voor for); betuigen [eerbied]; paaien; pay attention, aandacht schenken (aan to), opletten, acht geven; pay one a compliment, een...