Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

pay

betekenis & definitie

I. betaling, bezoldiging, traktement, salaris, loon, gage, soldij; in the pay of..., door... bezoldigd, in dienst van...;

II. betalen, bezoldigen, salariëren, voldoen, uitbetalen, uitkeren; lonen, vergelden; boeten (voor for); betuigen [eerbied]; paaien; pay attention, aandacht schenken (aan to), opletten, acht geven; pay one a compliment, een compliment maken; pay one’s respects, zijn opwachting maken (bij to); pay a visit, een bezoek afleggen; pay one’s way, zich (zelf) bedruipen; it pays you to..., het loont de moeite, 't is wel de moeite waard...;

III. betalen; de moeite lonen; renderen; pay away, maar aan 't betalen blijven; vieren; pay down, contant betalen; pay for it, 1. (het) betalen; 2. er voor boeten; pay in money, geld storten; pay it into his hands, aan hem afdragen; pay off, 1. (laten) afvallen; 2. (af)betalen; pay off the crew, het scheepsvolk afmonsteren; I’ll pay you off for this, dat zal ik je betaald zetten; pay out, 1. vieren; 2. (uit) betalen; pay one out, het hem betaald zetten; pay over to..., het (uit)betalen of afdragen aan; pay through the nose, buitengewoon veel betalen, afgezet worden; pay towards the cost, het zijne bijdragen; pay up, 1. (af)betalen; 2. volstorten [aandelen].