Pâté, patee
(<Fr.), m. (-’s), 1. (Zuidn.) gerecht van fijngehakt vlees enz. dat met andere bestanddelen tot een stijve saamgeperste massa wordt gemaakt ; 2. wildpastei : pâté op de boterham gebruiken ; — inz. pâté de foie gras : een potje pâté ; 3. (Zuidn.) oorveeg.