Paardje
o. (-s), klein paard, hit; — (fig.) paardje rijden, zeker kinderspel; (fig.) hij eet zoveel als een paardje trekken kan, hij eet zeer veel; — (zegsw.) hij is geweldig op zijn paardje, hij spreekt op een hoge toon, hij is boos; — hij is gauw op zijn paardje, hij wordt gauw boos; — wat rijdt hij...