(maakte over, heeft overgemaakt),
1. overzenden, doen toekomen: geld per postwissel overmaken;
2. nog eens, opnieuw maken: knoeiwerk moet men overmaken;
3. meer maken dan bepaald is of opgegeven: ik heb een paar thema's overgemaakt. [Geen samenst. is ik zal de pijn wel over maken.]