Wat is de betekenis van Ophebben?

2024-05-01
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

ophebben

- het hoog ophebben, verwaand zijn, een hoge dunk van zichzelf hebben. - ik heb hem niet hoog op, ik heb geen hoge dunk van hem. - hij heeft me laag op, hij heeft een lage dunk van mij, hij slaat me niet hoog aan.

2024-05-01
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

ophebben

(Iets) begrijpen, vatten, door hebben; (iem.) in de gaten hebben, doorzién; - iem. laag, hoog ophebben, een lage, hoge dunk van iem. hebben. Ik had het alras op, dat Isidoor slechts na zeer veel pramen de toestemming had bekomen om «voort te leeren», en dan nog enkel bij mij, die reeds een beetje gekend en gewaardeerd sche...

2024-05-01
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ophebben

v., ophawwe; — met, fier rinne mei, snjit, opsnjit hawwe mei, ta, it ophawwe mei, wiis wêze mei.

2024-05-01
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-05-01
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ophebben

(had op, heeft opgehad), 1. beter niet als samenst. te beschouwen in de zin van in de hoogte hebben: hij had de kraag van zijn jas op ; zijn paraplu op hebben, opgestoken hebben ; — (zeilv.) gehesen hebben: dat schip heeft te veel zeil op; 2. (ook niet voor) opgemaakt hebben: zijn geld op hebben ; — inz. van spijs...

2024-05-01
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ophebben

had op, h. opgehad (1 in de hoogte hebben; op het hoofd hebben; 2 opgemaakt hebben inz. van spijs en drank: opgegeten, opgedronken hebben): 1. een nieuwe hoed ophebben; het schip heeft te veel zeil op; de kraag van zijn jas ophebben, zegsw. veel met iem. ophebben, zeer met iem. ingenomen zijn; 2. hij heeft wat (of: te veel, Z.-N. hem) op, wat veel...

2024-05-01
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ophebben

('op) (had, hadden op; heeft opgehad) 1. op het hoofd hebben: een nieuwe hoed -. ➝ bokkepruik, bril. 2. gedronken hebben: hij heeft een borrel op; wat, te veel -. ➝ snoer. 3. ingenomen zijn: veel met iemand of iets -.

2024-05-01
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

ophebben

(had op, heeft opgehad), 1. in de hoogte hebben: hij had de kraag van zijn jas op; zijn paraplu ophebben, opgestoken hebben; (zeilen) gehesen hebben: dat schip heeft te veel zeil op; 2. opgemaakt hebben: zijn geld ophebben; m.n. van spijs en drank: zijn eten op hebben; 3. op iets hebben, m.n. als hoofddeksel dragen: een hoed ophebben; 4. inhoude...

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-05-01
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)