Wat is de betekenis van opgeblazen?

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

opgeblazen

opgeblazen - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: op-ge-bla-zen 1. het bevat zoveel dat er niets bij kan ♢ na het eten had ik een opgeblazen gevoel 2. wie denkt dat hij beter is dan anderen ♢ wat ee...

2024-04-26
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

opgeblazen

opgeblazen - Het uit elkaar laten springen van gesteenten of massa's van andere harde materialen met behulp van explosieven.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Opgeblazen

adj., opset, grou, pûstich, blastich; (van gelaat), opdreaun, opdrachtig, poffich; — en lusteloos, mammoftich.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opgeblazen

bn., 1. gezwollen: opgeblazen wangen; 2. (fig.) trots, hoogmoedig, verwaand: een opgeblazen gek; uiv opgeblazen waan.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

opgeblazen

bn. (1 opgezet, dik, met lucht opgevuld, 2 verwaand): 1. opgeblazen wangen; 2. fig. een opgeblazen mens. Opm. Als bn. dat een blijvende eigenschap uitdrukt: opgeblazen.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

opgeblazen

bn. en bw. I. ('op) 1. opgezet, dik: wangen; hij ziet er uit. 2. met lucht opgevuld: ballonnetjes. II. (gə'bla:zən) (-er, -st) zijn hovaardij op een overdreven manier uitend, blaaskakerig: een mens; frazes. Syn. ➝ fier.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

opgeblazen

bn. (-er, -st), 1. gezwollen: wangen; 2. (fig.) trots, hoogmoedig, verwaand: een opgeblazen gek.

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Opgeblazen

Opgeblazen bn. gezwollen: hij ziet er opgeblazen uit van de verkoudheid; —, bn. bw. (-er, -st), (fig.) trotsch, hoogmoedig, verwaand: een opgeblazen gek. OPGEBLAZENHEID, v.