Wat is de betekenis van opbouw?

2024-04-29
CBS begrippenlijst

CBS (2018)

Opbouw

Opbouw kan bestaan uit: Autobus, Bouwvoertuig, Brandweervoertuig, Container carrier, Geconditioneerd vervoer, Gestoten opbouw, Kraan/takelwagen, Open/huif opbouw, Reinigingsvoertuig, Tankwagen, Trekker, Veewagen, Vervoer boten, Vervoer voertuigen, overig/onbekend. Zie ook chassis. Bron: raivereniging.nL.

2024-04-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

opbouw

opbouw - zelfstandig naamwoord uitspraak: op-bouw 1. het verbeteren van de werking of ontwikkeling van iets ♢ deze projecten zijn bedoeld voor de buurtopbouw 2. het op elkaar stapelen van onderdelen ...

2024-04-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

opbouw

- huis in opbouw, huis in aanbouw.

2024-04-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

opbouw

In de spreekt, en in advert., in de verb. in opbouw, van huizen e.d.: die nog gebouwd moeten worden, in aanbouw. Kantoorkomplex in opbouw, Gentenaar 30/5/1977. Enige kans! 6 Herenwoningen in opbouw, Gazet v. Antw. 4/5/1977.

2024-04-29
Germanismen in het Nederlands

Dr. S. Theissen (1978)

Opbouw

‘Toiletset met opbouw.' (Het Parool, 13.10.72, p. 36) Van Dale, Van Gelderen en Jansonius keuren deze betekenis van opbouw goed maar ze wordt niet door iedereen aanvaard: Koenen beschouwt ze (bijv. in ‘de opbouw van een trawler’) als een germanisme (D. ‘ Aufbau’) voor ‘bovenbouw’ ; Verschueren, Kramer...

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opbouw

m., 1. het uitvoeren van enig bouwwerk: aan de opbouw werd 25 jaar besteed; 2. (fig.) bevordering, aanmoediging: tot opbouw van kunsten en wetenschappen; 3. (scheepsb.) iets dat boven de eigenlijke romp van een schip is gebouwd, als b.v. dekhuizen, promenadedekken, sloependekken enz.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

opbouw

m. (het opbouwen; fig. bevordering, uitbreiding).

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

opbouw

('ob) m. het opbouwen, opbouwen (bouwde op, heeft opgebouwd) 1. in de hoogte bouwen, bouwend oprichten: een kerk -. Tgst. → afbreken. 2. in het geloof versterken: een -de preek. 3.middelen aangeven tot verbetering : -de kritiek.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

opbouw

m., 1. het optrekken van een bouwwerk; 2.(fig.) bevordering, aanmoediging: tot van kunsten en wetenschappen; samenlevingsopbouw; 3. (germ.) bovenbouw; (mijnbouw) galerij die van onder naar boven gedolven wordt.