Wat is de betekenis van Onaanzienlijk?

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

onaanzienlijk

onaanzienlijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: on-aan-zien-lijk 1. niet erg indrukwekkend ♢ ze wonen in een onaanzienlijk huisje 1. een niet onaanzienlijk salaris [een behoorlijk salaris]...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onaanzienlijk

adj., ûnoansjenlik, nearzich.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onaanzienlijk

bn. bw. (-er, -st), 1. (van pers.) niet in aanzien zijnde, tot de lagere standen behorende: een niet onaanzienlijke familie; 2. (van straten enz.) niet door personen van aanzien bewoond: ’t is wel geen deftige stand, maar toch ook geen geheel onaanzienlijke buurt; 3. (van ambten, betrekkingen enz.) geen aanzien gevende, gering:...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onaanzienlijk

bn., bw. (niet in aanzien zijnde; niet door personen van aanzien bewoond; geen aanzien gevend; niet groot): een onaanzienlijk huis, een onaanzienlijk uiterlijk, een onaanzienlijk geslacht; een niet onaanzienlijk vermogen; hij heeft zijn zaken niet onaanzienlijk uitgebreid.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onaanzienlijk

(ona:n'zi:nlək) I. bn. en bw. (-er, -st) 1. niet in aanzien zijnde, tot de lagere standen behorend: een -e familie. 2. door onaanzienlijken bewoond: een -e straat, buurt, wijk. 3. geen aanzien gevend: een ambt. 4. niet aanmerkelijk: een -e som. Syn. ➝ gering. II. bw. weinig: niet vermeerderd.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

onaanzienlijk

bn. en bw. (-er, -st), 1. (van personen) niet in aanzien zijnde, tot de lagere standen behorend: een niet onaanzienlijke familie; 2. (van ambten, betrekkingen enz.) geen aanzien gevend, gering: een niet onaanzienlijke rang in de maatschappij bekleden; 3. niet aanmerkelijk of belangrijk: zijn vrouw had hem een niet vermogen aangebracht; 4. van wein...

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onaanzienlijk

Onaanzienlijk bn. bw. (-er, -st), (van pers.) niet in aanzien zijnde, tot de lagere standen behoorende: eene niet onaanzienlijke familie; (van straten, buurten, wijken enz.) niet door personen van aanzien bewoond, niet dienende als woonplaats voor de hoogere standen: ’t is wel geen deftige stand, maar toch ook geen geheel onaanzienlijke buurt...