(ona:n'zi:nlək)
I. bn. en bw. (-er, -st)
1. niet in aanzien zijnde, tot de lagere standen behorend: een -e familie.
2. door onaanzienlijken bewoond: een -e straat, buurt, wijk.
3. geen aanzien gevend: een ambt.
4. niet aanmerkelijk: een -e som.
Syn. ➝ gering. II. bw. weinig: niet vermeerderd.