om gajes gaan
(1844) (Barg.) sterven, doodgaan. Van het Jiddische 'chajes', dat teruggaat op het Hebreeuwse 'chajjoet' (leven). Syn. uit de volkstaal: het afleggen*; het afpeigeren*; het afpikken*; asjeweine* gaan; de bobberd* steken; fluitjepoep* gaan; zijn gaper* laten; hemelen*; het inpikken*; te keeuwen* liggen; kleiner* gaan wonen;...