Wat is de betekenis van Oen?

2024-04-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

oen

(1612) (scheldw.) onbeduidend sujet; stuk onbenul; stommerd. Tegenwoordig vooral jeugdtaal. Herkomst onbekend. Volgens het WNT mogelijk samenhang met okkeloen of oekeloen. • (Samuel Coster: Boere-klucht van Teeuwis de boer, en men juffer van Grevelinckhuysen. 1612) • (J. Vos: De klucht van Oene. 1662) • Oenen en debielen in blauwe...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

oen

oen - Zelfstandignaamwoord 1. (scheldwoord) dom, sullig figuur Wat een oen is dat, zeg. 2. gecastreerde ezelhengst, ofwel ezelruin Zij heeft een oen in haar bezit. Synoniemen [1,2]: kluns Verwante begrippen ruin, os, barg, borg,...

2024-04-27
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Oen

(vnl. jeugdtaal) onbeduidend sujet; stuk onbenul; stommerd. Etymologie onduidelijk. Het WNT geeft al een vindplaats uit 1631. Een afleiding is: oenig (onbenullig, waardeloos). Bijvoorbeeld bij Remco Campert (Tjeempie! of Liesje in luiletterland, 1968): ‘Wat een uil ben ik toch! Oehoe, wat oenig van me!’, en bij Marga Minco (De andere k...

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-27
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-27
Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Oen

of Oene, dorp in Gelderland, op de Middel— Vcluwe, 1 uur gaans beoosten Epe; circa 400 inw.