Wat is de betekenis van Nadruk (2)?

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Nadruk (2)

Nadruk m. klem, accent: hij legt den nadruk verkeerd; — kracht, vuur: met nadruk betoogde hij dat het verkeerd was; ik moet daartegen met allen nadruk opkomen; — aandrang: iem. met nadruk waarschuwen.

Gerelateerde zoekopdrachten