Wat is de betekenis van mals?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

mals

mals - Bijvoeglijk naamwoord 1. zacht en sappig (van vlees en groenten) Wat een heerlijk mals stukje vlees is dit, zeg! mals - Bijvoeglijk naamwoord 1. paritief van de stellende trap van mal

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

mals

mals - bijvoeglijk naamwoord 1. zacht en sappig ♢het vlees is lekker mals 1. een malse regen [zacht en niet te koud] 2. de kritiek was niet mals ...

2024-04-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

mals

In de omgangst. van Vl.-België vrij gebruikelijk in versch. toep., waar de standaardt. andere syn. gebruikt: van fruit: zacht, sappig; - van het kruim van brood: vers, zacht; - van het menselijk lichaam: mollig, zacht, week; - van fauteuils e.d.: niet stug, zacht. Zie ook de volg. voorb. ‘Het is geen mals water’, zegt Mak, ‘...

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

mals

sag; sappig; welig.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Mals

adj., sêft, soppich, smedich, smeudich; -e regen, in myld reintsje.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Mals

bn. bw. (-er, -t), 1. zacht in de mond, niet stug, vaak ook met gedachte aan sappigheid: het malse gras; malse peren; mals vlees; zo mals als boter; 2. (van het lichaam) mollig, zacht en vol voor het gevoel: een malse boezem; 3. (van de atmosfeer en van neerslag) zacht en weldadig aandoend: een mals regentje; (g...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

mals

bn., bw.; malser, malst; 1. zacht; week-sappig; mollig-zacht: mals vlees; 2. zacht; wasdom gevend: een malse regen; nog: zegsw. het iem. lang niet mals zeggen, d.i. lang niet vriendelijk.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

mals

bn. en bw. (-er, -t) [~ Lat. mollis, zacht] 1. zacht, sappig : -e pruimen. 2. gemakkelijk te kauwen : gras; -e klaver; -e erwten ; zo als boter. Syn. meuk, murw. Tgst. taai. 3. fris groeiend : -e weiden. 4. niet dradig, niet taai : vlees. 5. mollig : -e armen; een jong, boerinnetje ; een -e kus, zoen. 6. een zachte indruk makend : fluweel; -e verze...