Wat is de betekenis van luchtig?

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

luchtig

luchtig - Bijvoeglijk naamwoord 1. met lucht doortrokken Dit luchtige baksel is erg lekker. 2. van vrolijke aard, zorgeloos Dit was het luchtigste optreden dat ik ooit van hem gezien heb; meestal is hij vrij ernstig. Woordherkomst afgel...

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

luchtig

luchtig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: luch-tig 1. zonder angst dat het verkeerd af zal lopen ♢ zijn reactie was nogal luchtig 2. zodanig dat er nog ruimte tussen is ♢ ze had de sjaal luchti...

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Luchtig

adj. & adv., loftich, luftich, til(lich), tilderich.

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Luchtig

bn. bw. (-er, -st), 1. niet dicht, niet compact : luchtig vanillegebak; een luchtig gerolde sigaar; 2. (van klederen) zodanig dat de lucht er door kan spelen: een luchtig shirt; luchtig gekleed; 3. waar de lucht vrije doorgang heeft, fris, niet bedompt: een luchtige plaats; een luchtig vertrek; — het is hier vrij luchtig, tamelijk fris, koel...

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

luchtig

I. bn.: 1. niet dicht, niet compact: luchtig vanillegebak; 2. van kleren: niet benauwd, warm zittende: een luchtig Engels hemd; 3. aan de buitenlucht blootgesteld, fris, open; niet benauwd, bedompt: een luchtig en hoog lokaal; 4. gemakkelijk zich bewegende; licht; ook van bewegingen, standen: een luchtig danser; een luchtige pas; 5. los, niet stijf...

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

luchtig

(luchtəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. Dicht, uit lucht bestaand : het ruim. 2. niet dicht, niet kompakt : een vanillegebak; uitgespreid linnengoed. 3. niet warm, niet benauwd zittend : de tennisspeler trekt een shirt aan; gekleed. 4. vol lucht, fris, open : een lokaal, ruim, vertrek; gebouwde huizen; varen. Tgst. bedompt. 5. koel, fris : weder. 6...

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

luchtig

bn. en bw. (-er, -st), 1. niet dicht, niet compact: luchtig schuimgebak; een luchtig gerolde sigaar; 2. (van kleren) zodanig dat de lucht erdoor kan spelen: een luchtig bloesje; luchtig gekleed; 3. waar de lucht vrije doorgang heeft, fris, niet bedompt: een luchtige plaats; een luchtig vertrek; het is hier vrij tamelijk fris, koel, winderig; 4. z...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)