Log (1)
Log bn. bw. (-ger, -st), plomp, moeilijk in zijne bewegingen ten gevolge van dikte; moeilijk te bewegen of te verplaatsen, zwaar, onhandelbaar een log mensch; een logge gang; een log gevaarte; vadsig, traag; dom; (gew.) flauw, kinderachtig: hij is nog erg log.