Wat is de betekenis van living?

2024-04-27
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

living

(zelfstandig naamwoord) [alg.] woonkamer, woonvertrek, huiskamer - Omdat we een kleine keuken hebben, eten we altijd in de huiskamer.

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

living

living - Zelfstandignaamwoord 1. (bouwkunde) een kamer ingericht om in te wonen De living was op het noorden gelegen. Woordherkomst pseudo-Engels Synoniemen [1] huiskamer, leefkamer, woonkamer, woonvertrek

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

living

living - zelfstandig naamwoord uitspraak: liv-ving 1. kamer die door het hele gezin het meest gebruikt wordt ♢ in de living staat een grote bank Zelfstandig naamwoord: liv-ving de living de livings...

2024-04-27
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

living

woonkamer, zitkamer We staan in de living van een doorsnee huis langs een doorsnee Vlaamse steenweg. De slimste mens staat op, de hond ligt in zijn mand, op tafel staan drie Leffes. (De Standaard) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 7 Vlaamsheid: 3

2024-04-27
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

living

woonkamer. Ik heb de sleutels in de living laten liggen.

2024-04-27
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

living

(de, -s) in België vaak voor: huiskamer.

2024-04-27
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Living

bestaan; huiskamer

2024-04-27
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

living

Woonkamer, huiskamer. Het liefst van al bleven wij samen bij de open haard van de kleine living, die wij naast onze slaapkamer mede hadden gehuurd, TEIRLINCK 1952, 1, 228. Weet je dat een living van vier bij vijf helemaal geen living meer is, maar een hok? GHYSEN 1962, 21. Zij kan de stapels schotels lang niet meer tellen die zij in al die tijd a...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

living

I. levend; be living, (nog) leven, in leven zijn; within living memory, bij mensen heugenis; living space. 1. woonruimte; 2. levensruimte; living wage, een menswaardig bestaan verzekerend loon; II. leven, levensonderhoud, bestaan, kost (winning); predikantsplaats; for a (his) living, voor de kost, om den brode; make a (his) living, zijn brood verdi...