Wat is de betekenis van Lenig?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

lenig

lenig - Bijvoeglijk naamwoord 1. met soepele ledematen De lenige jongen klom over het hekwerk of het niets was. lenig - Bijwoord 1. met soepele ledematen Hij klom lenig over het hekje. lenig - Werkwoord 1. eerste p...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

lenig

lenig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: le-nig 1. als je je op veel manieren gemakkelijk kunt buigen en bewegen ♢ danseressen zijn meestal erg lenig Bijvoeglijk naamwoord: le-nig ... is leniger dan ... ...

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

lenig

gelenig, versag, verlig, sag; buigsaam, soepel.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Lenig

adj., linich.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

lenig

bn., bw. (zacht; buigzaam): leerwerk lenig maken met olie; fig. hij is lenig van lijf en leden; fig. lenig van aard zijn.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

lenig

('le:nəch) bn. en bw. (-er, -st) [~ Lat. lenis, zacht] 1. zich gemakkelijk buigend : leer, lood; van lichaam; een -e gestalte. 2. zich gemakkelijk schikkend, meegaand: van aard; de geest -er maken; een -e stijl. Syn. → buigbaar.

2024-04-19
Levende taal verklarend woordenboek

T. Pluim (1921)

Lenig

’t Grondwoord is niet in gebruik, maar behoort tot den Germaanschen wortel len = rekbaar zijn; lenig is dus: buigzaam, meegevend, zacht; vandaar: lenigen = verzachten. (Vergl. ’t Lat. lenis — zacht; lentus — buigzaam.)

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

lenig

bn. enbw. (-er, -st), 1. buigzaam, soepel: het leder wordt met traan ingesmeerd om het leniger te maken; een metaal, goed smeedbaar; m.n. van het lichaam en vandaar van personen, zich soepel bewegend, goed kunnende klimmen enz.: hij is erg lenig; 2. (fig.) van aard zijn, meegaand.