Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

leenheer

betekenis & definitie

heer die een leen uitgeeft.

in het middeleeuwse, feodale leenstelsel: heer die een leen zoals een grondgebied, in gebruik geeft aan een leenman van wie hij in ruil zekere prestaties en militaire bijstand verwacht in een persoonlijke band van trouw.

Voorbeelden:
Boeren moesten een deel van de opbrengst van hun eigen stukje grond afstaan aan hun directe heer, en tijdens een deel van het jaar diens land bewerken. Die heren waren meestal leenmannen (vazallen) van een hogere heer, die zelf weer vazal was van een andere leenheer of van de suzerein (leenheer die zelf geen leenman is). De leenmannen hadden de plicht met zoveel ruiters en voetvolk gedurende zoveel dagen per jaar hun heer militair te dienen, of andere taken te vervullen. Als vergoeding kregen zij vaak een of ander beneficium, meestal een leengoed, of het recht een deel van de opbrengst van een goed, een ambt of een economische activiteit voor zich op te eisen.
http://allserv.rug.ac.be/~frvandun/Texts/Rechtsfilosofie/RFgent-0.htm, 1997

De Franse koning wilde het graafschap Vlaanderen niet kwijt, omdat het zo rijk was. Hij begon een oorlog tegen de Vlaamse graaf Gwijde van Dampierre (1278-1305) om Vlaanderen in zijn bezit te krijgen, in plaats van enkel leenheer te zijn.
http://www.bop.vgc.be/tijdschriften/kits/020601/achtergrond.html

De Vlaamse steden, die voor hun lakenproductie afhankelijk waren van de Engelse wol, kozen de zijde van de Engelsen en onder leiding van Jacob van Artevelde erkenden zij de Engelse Koning Edward II als hun leenheer.
http://www.knokke-heist.be/product.asp?id=736

< >