Wat is de betekenis van landelijk?

2023-11-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

landelijk

landelijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. met betrekking tot of geldend voor het hele land De gemeentelijke verkiezingen worden overschaduwd door de landelijke politiek. De landelijke museumdag trok veel bezoekers. 2. met betrekking tot minder bevol...

2023-11-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

landelijk

landelijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: lan-de-lijk 1. met de rust van het platteland ♢ zij wonen erg landelijk daar in Lutjebroek 2. wat te maken heeft met het hele land ♢ de Volkskrant is...

Direct alle resultaten bekijken?

Word vriend van Ensie!

2023-11-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Landelijk

bn. bw., 1. bij het platteland behorend; daarbij passend, zodanig als men het daar aantreft, natuurlijk, eenvoudig: een landelijk feest; landelijke genoegens; landelijke stilte, eenvoud; 2. op het platteland liggende: landelijke eigendommen; 3. (germ.) zich uitstrekkende over het gehele land, in tegenst. tot plaatselijk...

2023-11-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

landelijk

I. bn., bw. (1 dorps; eenvoudig; 2 nationaal, germ.): 1. een landelijk feest; landelijk stilleven; 2. een landelijk ruiterfeest; II. landelijke, o.: O.-I. in het landelijke gaan, bij de cultures.

2023-11-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

landelijk

('landələk) bn. en bw. 1. van, betreffende, zoals op het platteland : -e eenvoud. 2. eenvoudig : een feest. 3. van, betreffende het gehele land : een komitee, kongres. Tgst. gewestelijk, plaatselijk.

2023-11-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

landelijk

bn. en bw., 1. bij het platteland behorend; daarbij passend, zoals men het daar aantreft (veelal met gedachte aan: natuurlijk, eenvoudig): een feest; landelijke genoegens; landelijke stilte, eenvoud; het is hier nog echt -; 2. op het platteland liggend: landelijke eigendommen; 3. zich uitstrekkend over het gehele land: het comité.

2023-11-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Landelijk

bn. bw. van het land, tot het land (in tegenst. met de stad) behoorend, zooals op het land, eenvoudig: een landelijk feest; landelijke genoegens; landelijke stilte, een landelijke maaltijd. (Ind.) in het landelijke zijn of gaan, bij de cultures.

2023-11-29
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Landelijk

Landelijk, bn. en bijw. (-er, -st), van het land, dorps..., boersch.