Kruik
v. (-en), 1. aarden of metalen vat, hoog in verhouding tot de breedte, cylindervormig of met een buik, met nauwe hals en gewoonlijk met een oor, om vloeistoffen in te bewaren en uit te schenken: een kruik bier ; een kruik Bols; een stenen, een aarden kruik; — (spr.) de kruik gaat zo lang te water tot zij breekt of barste ...