Wat is de betekenis van Krenken?

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

krenken

krenken - Werkwoord 1. (ov) beledigen Het is geenszins onze bedoeling mensen te krenken. 2. letsel, schade, nadeel toebrengen aan Synoniemen [1] affronteren, grieven, verongelijken

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

krenken

krenken - regelmatig werkwoord uitspraak: kren-ken 1. iets zeggen of doen waardoor je iemand pijn doet of boos maakt ♢ met die opmerking heeft hij mij gekrenkt Regelmatig werkwoord: kren-ken ik krenk ...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Krenken

v., krinke, k r o n k, k r o n k e n; misledigje, omkromte bylizze; hij voelt zich gauw gekrenkt, it hoarntsje is gau kniesd.

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Krenken

(krenkte, heeft gekrenkt), 1. beschadigen, benadelen, letsel, schade of nadeel toebrengen aan : zij treedt het leger uit, door hand noch tong gekrenkt (Staring) ; iem. geen haar op zijn hoofd krenken, hem niet ’t minste letsel doen; — de gezondheid krenken; de vriendschap krenken; iemands eer en goede naam, iem....

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

krenken

krenkte, heeft gekrenkt; 1. beschadigen; benadelen: iems. eer en goede naam krenken; geen haar op uw hoofd zal gekrenkt worden; iems. hersenen zijn gekrenkt, hij is krankzinnig; België rechtst. het algemeen belang krenken; 2. grieven; kwetsen, beledigen: iem. diep krenken; gekrenkt.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

krenken

(‘krenkən) (krenkte, heeft gekrenkt) [krank] 1. Veroud. verzwakken : een verbond -. 2. beschadigen, kwaad doen, verstoren : iemands gezondheid -; zijn geest, geheugen is gekrenkt; zijn hersens zijn gekrenkt; geen haar op zijn hoofd werd gekrenkt; iemands goede naam -; iemand in zijn eer -. → haar. 3. afbreuk doen aan : de gerechtigheid...

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

krenken

(krenkte, heeft gekrenkt), (overg.) 1. beschadigen, benadelen, letsel, schade of nadeel toebrengen aan: iemand geen haar op zijn hoofd —, hem niet het minste letsel doen; iemands eer en goede naam zijn hersenen zijn gekrenkt, hij lijdt aan verstandsverbijstering; schenden: rechten, vrijheden 2. (iemand) in zijn gevoelens treffen, pijnlijk aa...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Krenken

denom. van krank, dus krank of zwak maken (zie Krank), daarna: doen verminderen, kwaad doen, schaden.